Ik kijk in de ogen van mijn varkens Sosa, Lourdes en Andrew. Ze zijn nog onwetend van het onheil dat richting Nederland trekt en dat een snel einde kan maken aan hun nu nog zorgeloze bestaan. Dat onheil is de Afrikaanse varkenspest die in de Belgische Ardennen bij varkens is vastgesteld. Het schijnt 100% zeker te zijn dat er ook een uitbraak in Nederland volgt. De gevolgen kunnen vergelijkbaar zijn met een uitbraak van klassieke varkenspest zoals in 1997. Die uitbraak kostte het leven aan ruim 9,6 miljoen varkens.
Het doet me terugdenken aan de mond en klauw zeer crisis van 2001. Maandenlang zaten onze beesten opgesloten in de stal. Het gebied waar alle dieren gedood moesten worden kwam steeds dichterbij. Kootwijkerbroek was de klos, kwam zonder resultaat in opstand en is tot op de dag van vandaag met deze traumatische gebeurtenissen bezig.
Mijn schoonouders zaten opgesloten in de zogenaamde driehoek, voorbij Apeldoorn, waarin alle dieren gedood werden. Ik mocht ze drie maanden niet bezoeken. Elk nadeel heeft toch zijn voordeel zie ik sommigen denken.
In 2001 ontsnapten we uiteindelijk aan het verplicht doden van ons vee, maar in 2003 bij de uitbraak van de vogelgriep zaten we in het foute gebied. Onze kippen moesten we ophokken tot het moment dat ze ‘geruimd’, dat is gedood, werden.
Het verzet was groot. Mensen verborgen hun kippen tot in de badkamer. De politie deed invallen in huizen. Er werd een organisatie opgericht die onderduikadressen voor kippen zocht.
Op een avond ging de telefoon. Een anonieme beller vroeg of ik nog ruimte had voor een kip uit Limburg. Tsja, toestanden.
Onze eigen kippen hadden we op drie verschillende plekken opgehokt. Een toonhok met op te offeren kippen, een ‘minder zichtbaar’ hok met fokkippen en ‘het kippenhotel’ met de kippen van mijn vader. De baas in het kippenhotel was Jacob, een hele grote humeurige haan die als hij buiten rondscharrelde de neiging had dreigend plots op je af te rennen. Soms zag je mensen angstig weg hollen met Jacob achter zich aan.
Door de vogelgriep zat Jacob al een flinke tijd in zijn hok opgesloten. Op een ochtend liet mijn vader bij het voeren de deur van het hok iets te ver open staan. Jacob greep zijn kans en sprong naar buiten. Hij werd op slag de gelukkigste haan van Nederland. Hij rende rond, trok sprintjes en kukelde van blijdschap zo hard als ik een haan ooit heb horen kukelen. Het was waarschijnlijk in de verre omtrek te horen.
Uiteindelijk hebben mijn vader en ik Jacob weer kunnen vangen. Maar het leed was al geschied. De volgende ochtend zag ik een politiewagen het erf op rijden in gezelschap van een andere auto die, zo bleek, van de AID (Algemene Inspectie Dienst) was. De politieman had een frommelig briefje bij zich. Op het briefje stond geschreven, met rood kleurpotlood in een krakkemikkig handschrift, ‘laat bewust kippen buiten lopen.’
Ons toonhok was in orde, binnenkort kwamen ze langs om te ‘ruimen’ deelde de AID mee. Maar na 30,7 miljoen gedode dieren vond de minister het welletjes. Onze buren werden nog wel telefonisch geruimd (Goedemiddag, dit is de AID, leven uw kippen nog? Nee? Prima, fijne dag), maar onze kippen en ook Jacob mochten blijven leven.
Ik kijk nog eens naar Sosa, Lourdes en Andrew. Zullen zij, als de Afrikaanse varkenspest uitbreekt, net zoveel geluk hebben als Jacob? Ik vrees dat bij een zelfde overheidsbeleid als in 1997 hun kansen klein zijn.