De schoonvader van een kennis was overleden. Ze was dol op hem, maar niet op haar schoonmoeder die volgens haar meer kon zeiken dan Manneken Pis in zijn hele bestaan ooit voor elkaar zou kunnen krijgen. Het ergste van het overlijden, vertrouwde mijn kennis me toe, werden ongetwijfeld de verplichte wekelijkse bezoekjes aan haar schoonouders, straks dus alleen aan haar schoonmoeder. Ware helletochten zouden het worden, vreesde ze.
‘En dan altijd doen of conflicten nooit aan haar liggen, daarbij zo onschuldig kijkend als Maria die Jozef vertelde dat ze zwanger was,’ schamperde mijn kennis. Maar dat was anders nu in de familie iedereen boos op haar was vanwege het condoleance defilé dat haar schoonmoeder wilde organiseren.
‘Een condoleance defilé,’ vroeg ik verbaasd.
‘Ja,’ zei ze, met een blik van leedvermaak als een lid van de Idols jury die net een vals zingend meisje de grond in had geboord. ‘Mijn schoonmoeder wil dat de hele familie, inclusief kleinkinderen toch wel zo’n zestig mensen, in de condoleancerij gaat staan. Woest is iedereen.’ Mijn kennis schaterde het uit alsof ze een aflevering van Jackass zat te kijken. ‘Dat wordt een mooie voorstelling. Jullie komen toch ook condoleren?’
Wij hadden inderdaad een kaart gekregen en dus togen mijn vrouw en ik op de avond van condoleren naar de condoleancezaal, die qua omvang en sfeer het vergelijk met een bijna lege bierhal tijdens een oktoberfeest makkelijk kon doorstaan. We waren de eersten. Zestig mensen in een rij staarden ons aan. In mijn verbeelding voelde het alsof we het verwachte koningspaar waren.
We condoleerden eerst de schoonmoeder en begonnen daarna aan ons defilé langs de onafzienbare rij familieleden. ‘Gecondoleerd,’ zei ik.
‘Bedankt’ zei de gecondoleerde. En zo verder. Helaas ging ik blijkbaar zo in mijn rol van koning op dat ik halverwege in plaats van ‘Gecondoleerd,’ steeds ‘Bedankt’ zei. De verbaasde blikken gingen aan mij voorbij.
Na het laatste ‘Bedankt’ namen mijn vrouw en ik plaats aan een tafel in de verder nog vrijwel lege hal. Opgelaten, ook vanwege de voelbare spanning tussen de familieleden, besefte ik opeens mijn blunder. Gehaast, mijn vrouw bijna meesleurend en mijn lachen verbijtend over de absurde situatie, holden we naar de auto waar we onze emoties vrijuit konden uiten in een lachbui als een wolkbreuk.
‘Hoe vond je het?’, vroeg de kennis later.
‘Koninklijk’, zei ik.