Meteen naar de inhoud

Boerenverhalen

Op een stage voor de Christelijke Hogere Landbouwschool in Dronten werkte ik bij een varkensvermeerderingsbedrijf zoals dat heet. Een bedrijf met 120 zeugen die gemiddeld 20 biggen per jaar wierpen. Bij biggetjes de tanden en staarten knippen en beertjes onverdoofd castreren, het hoorde erbij en ik deed het allemaal. Mijn vader kwam een keer kijken. Als boerenzoon sliep hij in zijn jeugd nog in het stro bij zijn drachtige zeugen als ze bijna moesten werpen. Zo voorkwam hij  het doodliggen van biggen door de zeug. De moderne praktijk van de intensieve veehouderij met zeugen in kooien of vastgebonden aan een band verbijsterde hem. Zijn kritiek werd niet op prijs gesteld. Mijn stageboer werd boos en zette hem bijna de stal uit.

Een volgende stage deed ik op de Zonnehoeve in Zeewolde, een boerderij met een biologisch-dynamische bedrijfsvoering. Kort door de bocht gezegd: je verbouwt het voer voor je koeien op je eigen land en je bemest je land met de mest van je eigen koeien. En dit alles zonder bestrijdingsmiddelen of kunstmest. Het sprak me erg aan.

Op de landbouwschool was biologische landbouw niet populair. Dat ik daarbij kritisch was op de intensieve veehouderij werd al helemaal niet gewaardeerd. ‘Mensen met zulke meningen horen op deze school niet thuis,’ kreeg ik van de directie te horen.

Het was in de jaren tachtig van de vorige eeuw, ook toen een tijd van polarisatie. Het landbouw- en mestbeleid werd zo’n beetje bepaald door de minister-president (CDA), de minister van landbouw (CDA) en boerenvoormannen (ook CDA). De gemeente Ede was kampioen intensieve veehouderij en had het grootste mestoverschot van Nederland. Wie maar een beetje ruimte achter zijn huis had begon een kalverhouderij.

De polarisatie is nog niet helemaal voorbij maar de tijden zijn wel veranderd. De gemeente Ede heeft van alle gemeenten in Nederland nu bijna de meeste biologische bedrijven, inmiddels 64. Tijd om victorie te kraaien is het echter niet, want tegelijkertijd daalt het aantal boeren in Ede gestaag. In 2017 waren het er nog maar 700, weer 22 minder vergeleken met 2016.
En het eind schijnt nog niet in zicht. In de Gelderlander van 28 oktober 2017 zegt de Edese wethouder Vreugdenhil dat er over 20 jaar nog maar 200 boeren in Ede over zijn. “Het aantal dieren dat ze hebben, zal echter niet naar beneden gaan.” U begrijpt het al, schaalvergroting als toekomst.

Is dat erg? Ja dat is erg. Voor de boeren zelf omdat moeten stoppen met je bedrijf waar je hart en ziel in gelegd hebt, een drama is. Erg omdat schaalvergroting gepaard gaat met een achteruitgang van de biodiversiteit en een minder aantrekkelijk, eenzijdig landschap met grote stallen.
Erg omdat veel werkgelegenheid verloren gaat; sinds 2000 daalde de werkgelegenheid op boerenbedrijven al met 40 procent. Erg omdat veel jonge mensen die boer willen worden de kans niet krijgen.

Kan het anders? Ja dat kan. Ik lees het in dagblad Trouw dat vanaf deze week interviews met boeren publiceert. Hoopgevende verhalen van boeren die helemaal geen schaalvergroting willen; verhalen van boeren die door creatief ondernemerschap de toekomst van hun bedrijf zeker stellen en kansen zien voor opvolging. Verhalen van boeren die in meerderheid een duurzamere landbouw willen en samen willen werken met natuur- en milieuorganisaties. Verhalen die zeggen dat schaalvergroting in de landbouw een politieke keuze is en geen onvermijdelijk scenario.

Verhalen waarvan ik hoop dat wethouder Vreugdenhil ze leest.  

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *